Een paradijs, maar soms net iets te ‘costa-achtig’
Er valt heel veel te vertellen over Bali, maar eerst maar even wat nuttige informatie. Het ligt aan de andere kan van de aardbol, wat betekent dat de vliegreis veelal gepaard gaat met een overstap. Die lag voor ons in Singapore en (op de terugreis) op Kuala Lumpur in Maleisië.
Je hebt voor een vakantie geen visum nodig en geld pin je in de grotere steden gewoon uit de muur. En geld krijg je er. Eén euro is een slordige 16.000 rupiah, voor het gemak een stuiver. Je telt dus al gauw miljoenen neer, maar na een beetje rekenen kom je erachter dat je niet meer dan een habbekrats betaalt. Zoals zovele ‘Baligangers’ trokken wij over het eiland heen en dat deden wij simpelweg daar afspraken te maken met een van de vele particuliere taxichauffeurs. Het is lastig je dat op 12.000 kilometer afstand voor te stellen, maar daar ter plekke gaat het vanzelf. Heus waar. Voor een paar tientjes trek je met z’n tweeën van zuid naar noord-Bali, zoals wij deden, en daarvoor stippel je je eigen toeristische route uit langs de bezienswaardigheden die jij wilt zien. Als je bij voorkeur van individueel reizen houdt, zoals wij Reizigers, dan is dit zeker een van de aantrekkelijke dingen van Bali. Zo kun je als je dat wilt, ook je eigen privé bootexcursie organiseren. Nog een handig weetje: Indonesië is een moslimland (hou dus rekening met de Ramadan), maar Bali is voornamelijk Hindoeïstisch. En het geloof zie je op elke straathoek. Het aantal Hindoetempels is ontelbaar…
Met de scooter van strandje naar tempel

En dan vangt onze reis aan. We willen exclusief de vliegreis twee weken echt op Bali verblijven om er op het eind nog een kleine week Lombok aan vast te plakken. We beginnen in het zuiden (Uluwatu), waar ook de luchthaven van Denpasar in de buurt ligt, reizen dan door naar het noorden (Lovina) van het eiland en verblijven vervolgens op de plek waar iedere zichzelf respecterende toerist heen gaat (Ubud). Om onze allereerste “Aziëreis” compleet te maken rijden we vandaar naar de kust om over te varen naar buureiland Lombok, maar daarover op een andere plek meer. Het is de tijd van de Ramadam. Weliswaar is Indonesië het grootste moslim-land ter wereld, op hindoeïstisch Bali merk je daar helemaal niks van. Maar ook op islamitisch Lombok krijg je dat als toerist niet heel erg mee.
Het zuiden van Bali wordt als het meest toeristisch aangeduid. Nou vonden wij het bijna overal druk, maar het zuiden staat bekend om plaatsen als Kuta, Sanur en Nusa Dua voor strandvakanties die ons in de oren klonken als de tropische variant op de Spaanse costa’s. Niks mis mee, maar wij kiezen voor iets meer idylle en onze keuze valt op Uluwata, op een klein uurtje rijden van de luchthaven en helemaal in het zuidelijkste puntje van het eiland. We verblijven vier nachten in Adila Bali ( klik hier) en dat is dan precies zo’n plek waar je lekker kan acclimatiseren en je de luxe van een welverdiende vakantie kunt opsnuiven. Het blijkt ook een prima uitvalsbasis voor een paar prachtige verwendagen. We leren omgaan met een scooter (de laatste keer dat we er eentje huurden was twintig jaar terug op Kreta), met de getijden omdat eb en vloed mede bepalen of het strand bereikbaar is en met het Aziatische leven dat lijkt te draaien om geloof en toerisme.
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
We tuffen met onze scooter van strandje naar tempel naar strandje. Zo gaan we naar Green Bowl Beach en de beachclubs Sunday Beach en Karma Beach. Het is te kostbaar om daar ook te overnachten, maar we genieten overdag van deze tropische paradijsjes. En hele dag met strandbedjes, lunch en drankjes voor omgerekend 60 euro met zijn tweeën vonden wij geen geld voor zoveel “bounty-gevoel”.
Overal zijn manaken, een opdringerige apensoort, en redelijk in de nabijheid ligt ook een beroemde tempel (=pura), die van Luhur Uluwatu die op een klip ligt en zo’n beetje een verplicht uitje uit. Sinds onze aankomst op Bali hebben we “Tommy” als taxichauffeur die ons ’s avonds brengt waar wij heen willen en ons later ook weer ophaalt. Hoe je aan zo iemand komt? We begrepen er vooraf niet veel van, maar die vind je dus vanzelf, echt waar. Hij brengt ons aan het eind van een middag naar Jimbaran, waar we de zon in de zee onder willen zien gaan en waar het strand vol terrasjes staat. We eten er heerlijk: van schelpjes, van red snapper met Balinese witte wijn.
‘Tommy’ brengt ons waarheen we willen
Van onze reisdag naar Lovina in het noorden maken we met “de neef van Tommy” een dag vol uitstapjes. Dat is nu al één van de mooie kanten van Bali: je bepaalt vrij eenvoudig zelf hoe en waar je heen gaat. Met een brommertje voor de korte stukken, met de taxi voor de langere afstanden. Het eiland is ook niet overdreven groot. Je rijdt gemakkelijk in een dag van de ene naar de andere kant. We checken het tij en laten ons in de ochtend zuidwestelijke richting naar Pura Tanah Lot rijden, de tempel die bij vloed in zee ligt. Elk tempelcomplex dat we bezoeken heeft – met alle respect – iets weg van
een Efteling-attractie met zijn draken, reuze kikkers en bloemenpracht. Maar Tanah Lot is er door zijn ligging in een onstuimige zee zeker een die je wat ons betreft wel gezien mag hebben. We laten ons in de grot in zee zegenen met een rijstpropje om de kwade geesten weg te houden. Weer op weg slingeren we de binnenlanden in. We maken een tussenstop bij een koffieplantage, waar we in de wondere wereld van de koffieboon duiken. Natuurlijk krijgen we ook Kopi Luwak te zien, een van de duurste koffiesoorten ter wereld die uit de uitwerpselen van een katachtige komen. De meningen over deze koffie zijn verdeeld. Daarna arriveren we bij het Danau (=meer) Bratan, waar we voor een habbekrats voor het eerst lunchen in de Balinese variant van een Van der Valkwegrestaurant. We bezoeken daarna de direct aan de overkant gelegen Tempel van de Godin van het Meer, het Pura Ulun Danau, waar pagode-achtige gebouwtjes de blikvangers zijn. Een uurtje voordat de zon ondergaat bereiken de overkant van het eiland en ons nieuwe verblijf.
Dan kloppen we aan de hemelpoort
We zijn in Lovina, nieuwe uitvalsbasis om een ander deel van Bali te ontdekken. Als het hek van de kleinschalige B&B Villa Belindo (klik hier) wordt geopend, openbaart zich een klein paradijsje. Alsof we aan de hemelpoort kloppen… Maar in plaats van Adam en Eva ontmoeten we Wim en Niken, inderdaad Nederlandstalig. Zij verhuren twee huisjes. We laten er ons zonder gene verwennen, met name van de geweldige maaltijden die we ’s avonds krijgen gereserveerd, al doet het ontbijt er nauwelijks voor onder. xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Op hun advies laten we de watervallen van Gitgit links liggen en gaan naar de Twin Waterfalls Banyumala dat op een uurtje rijden ligt. We maken er een spectaculaire wandeling, dalen af tot aan de waterval en klimmen vervolgens weer naar boven. De natuur maakt diepe indruk. De zonsondergang zien we vanaf het strand van Lovina, bij de Spice Beach Club. xxxxxxxxxxxxxxxxxx
De dagen erna doen we kortstondig het Nationaal Park in het westen aan, genieten er van een weldadige lunch bij het verscholen gelegen The Octagon Beach Club dat bij het Plantaran Resort Menjangan hoort. We hebben er uitzicht op mangroven, witte stranden, blauw zeewater en palmen. Net als eerder zijn de kamers er prijzig, maar is de lunch heel billijk geprijsd. Snorkelen doen we bij Pemuteran, waar we spullen huren, op het strand liggen en bij het koraal visjes kijken. Daarna bezoeken we de Air Panas Banjar, oftewel een zwavelbron met heilzame baden. We verkeren er voornamelijk tussen Indonesiërs die er een soort ritueel van maken. Het is al met al zeker een bijzondere ervaring. Ook trekken we enige tijd uit om de enige Boeddhistische tempel op het eiland, de Brahma Arama Vihara, te bekijken. En dat doen we allemaal op één dag. Dat tempo zullen we de dagen erna wel een tikkeltje verlagen.

In alle gidsen wordt hoog opgegeven van de dolfijnen. Dus ja, die willen wij óók zien. Om zes uur in de ochtend gaan we met een bootje naar ze op zoek. Wij zijn niet bepaald de enigen, maar we waren vooraf gewaarschuwd! Tientallen bootjes gaan de baai van Lovina op en een veelvoud aan toeristen. Het ziet eruit als gekkenwerk en dat is het ook: wordt er een dolfijn gespot – er zijn er inderdaad genoeg – dan jakkeren de schuitjes erop af. We laten de grootste gekte voor wat-ie is, beperken ons veelal tot wat gedobber in het ochtendgloren en als iedereen weg stuift, blijken de dolfijnen gewoon voor je neus op te duiken. De zon op zien komen boven het water is zeker ook de moeite waard.
Ubud, hoe zou je ’t kunnen missen…
Het laatste deel van onze Balireis brengen we in en rond Ubud door. Dat is zo’n centraal gelegen hotspot, wat meer in de binnenlanden, die in elke reisgids en op vakantiewebsite wordt vermeld. Het is inderdaad een plek die erbij hoort. Maar mensen mensen, wat een mesen overal. Wees je er bij Ubud van bewust dat het massatoerisme hier niet is weg te denken. Het is druk(kend) in de stad, van het paleis (Puri Saren Agung) tot aan de rijstvelden van Tegalalang en de tempel van Pura Ulun Danu Bratau. We hebben gekozen om een paar dagen in hartj van alle hectiek – dus in het centrum – te verblijven, in het Ubud Village Hotel, en een paar dagen aan de rand van de stad, in het Royal Tulip Vesisa: luxe tussen de rijstvelden.
Onze hoogtepunten? In alle vroegte de markt, de Pasar Ubud, bezoeken dat als een doolhof vol kleuren en geuren in een leeg gebouw is gesitueerd. Een wandeling met zijn tweeën door de rijstvelden maken. Genieten van een ‘crunchend lemon ice’ en ‘Ginger Fish’ bij het Lotus Café, waar we vanaf onze kussentjes uitzicht hebben op de tempel. Een fietsexcursie maken: vanaf Mount Batur afzakken langs dorpjes en rijstvelden. Zo maar op een schoolplein traditionele dansers en danseressen gadeslaan. En dineren bij Café des Artists, waar we – hoe verzin je het – heerlijk mosselen als voorgerecht eten. Daar genieten we zo van, dat we het gewoon drie avonden doen.
Oh, en er is nog veel meer. Maar wat we snel leren is dat je in Ubud je vooral niet moet laten verleiden door het enorme aanbod en het eerste de beste toeristenzaakjes in te duik en. Er zijn echt fantastische plekken om te genieten zonder dat je een nummer wordt. Overigens, een massage mag op Bali natuurlijk niet ontbreken.
Dat zijn twee weken Bali. Wij Reizigers vonden het een ervaring die we niet hadden willen missen, zelfs een aanrader als je net als wij nog nooit die kant op bent geweest. Maar het staat niet vast dat we nog eens naar Bali gaan. Wij plakten er nog vijf dagen Lombok aan en dat was zeker geen slechte keus. Want Bali is wel erg druk, met heel veel jeugdige backpackers die we het zeker aanraden er heen te gaan: het is er goedkoop (of net zo duur als je het zelf wilt maken), het is er beeldschoon en het is een volkomen andere wereld. Maar wat ook beklijft is dat we ons soms in het tropische equivalent van Benidorm voelden terechtgekomen. En daar zijn wij nou net niet helemaal de juiste doelgroep voor. Maar de prachtige stranden en vergezichten die we hebben gezien, het heerlijke eten dat ons werd voorgeschoteld, de enorme gastvrijheid die je overal ten deel valt – we hadden het niet het niet willen missen.
(Bezocht in mei/juni 2017)